Een drinklied uit mijn jonge jaren. Het lied werd als opener én als afsluiter van een cantus gezongen. Ik was als student lid van een aantal studentenclubs. Een normale student was bij één club, maar ik had er meerdere. Wellicht omdat de club van mijn school niet zo actief was in het studentenleven voor mensen die op een studentkamer woonden. Ik zat in een Atwerpse stadsschool en de meeste leerlingen kwamen van Antwerpen of omgeving. Weinig kotstudenten dus. Op kot kwam je toch vooral mensen uit andere povincies tegen, wat niet abnormaal is natuurlijk.
Dus ik vond het nodig om bij een andere club ook mee te doen om wat plezier te maken tijdens de week. Louter toevallig kwam ik terecht bij de Rodenbach. Dat was een studentenclub die als bindmiddel het biermerk had gekozen. Dat was eerder uniek, want meestal had je een club van de school of een welbepaalde richting. Of er waren regionale clubs die studenten verenigden van één provincie.
Maar niet zo bij de Rodenbach. Het principe was dat iedereen die het bier lekker vond (en er natuurlijk genoeg van kon drinken) welkom was. Helaas wou dat wel zeggen dat het in de praktijk enkel Westvlamingen waren. De brouwerij was gevestigd in Roeselare en wellicht daarom was het bier vooral in die kant van het land bekend. Maar het woord helaas was hier niet op zijn plaats. Ik kon goed overweg met Westvlamingen. Ze waren bekend om hun wilde feestjes. Alleen ja, de taal hè... dat was een beetje een probleem.
Ik was in de club meteen aanvaard. Ik was immers geen Antwerpenaar, maar een Kempenaar. Dat was voor hen een groot verschil. Ik kwam ook van den boerenbuiten. Met het dialect had ik het wat moeilijk, maar als de mannen met mij aan de toog hingen, wijzigde hun tongval lichtjes in iets dat voor hen Algemeen Nederlands was. Voor mij bleef het plat Westvlaams maar ik begreep het. Een aantal potten Rodenbach zorgden er trouwens voor dat het minder belangrijk werd wat je precies hoorde of zei, want alles werd grappiger.
De club was vooral gekend om hun cantussen. Dat waren de leukste van de stad. Maar op die cantus deed de preases (de voorzitter) en de cantor (de voorzanger) niet die moeite om hun taal lichtjes aan te passen. Ik was immers de enige niet Westvlaming in de club van 20 leden. Dus ik begreep van de cantus geen snars. Er kwamen wel wat regeltjes en vaste afspraken aan te pas. Iemand die zich schuldig maakte aan een foutje moest een ad fundum drinken. Dat gebeurde dus vaak in mijn geval. De enige woorden die ik ooit heb begrepen van de preases zijn dan ook: "Jan, ad fundum!". Dan wist ik dat ik iets verkeerd had gedaan, maar ik heb nooit geweten wat :-)
Eén keer per jaar reden we met een bus naar Roeselare waar we een cantus kregen aangeboden in de brouwerij. Er was ook eerst een rondleiding maar dat was een formaliteit. De dame die ons begeleidde wist dat, en zei telkens dat we dat allemaal nog kenden van vorig jaar. De toer was dan ook op een kwartiertje wel rond en dan konden we aan de Rodenbach Grand Cru beginnen. En liedjes zingen hè, want daar was het om te doen.
Ik heb in die club enorm veel plezier gemaakt en ik denk er nog af en toe aan terug. Het zijn niet de mensen die je kent voor het leven, maar dat hoeft helemaal niet. En 't is niet omdat ik nu enkel nog cola drink dat de herinnering daarom anders is. Het was gewoon dikke fun, elke keer.
Gaan we op onze volgende meeting Westvlaams brabbelen?
BeantwoordenVerwijderen